Via het touchscreen
Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid
Druk op deze toets om het
menu "Rijden" te selecteren.
Druk op "Inst. snelheden".
Selecteer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt programmeren:
snelheidsbegrenzer
of
snelheidsregelaar
Kies de snelheid die u wilt wijzigen.

- Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
- Bevestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.

Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een geprogrammeerde
snelheid selecteren die u wilt gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubriek.
LESEN SIE MEHR:
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Druk op de toets "MENU" om naar het
algemene menu te gaan.
Selecteer het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en bevestig uw keuze.
Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"
en bevestig uw keuze.
Selecteer de te wijzigen geprogrammeerde
snelheid en bevestig uw keuze.
Wijzig de snelheid en bevestig uw keuze.
Selecteer "OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld.
Voer bij het plaatsen de handelingen voor het
verwijderen in tegenovergestelde richting uit en
sluit als laatste de pluspool (+) aan.
Na het plaatsen
Controleer de accupolen.
Zet het contact aan, maar start de motor niet.
Controleer of er geen storingsmeldingen
worden weergegeven en er geen
verklikkerlampjes gaan branden. Is dit wel
het geval, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te resetten.
Controleer of de portieren en ruiten
normaal functioneren.
Wacht na het plaatsen ongeveer 1 minuut
(of 2 minuten bij een auto met een
automatische transmissie).
Start de motor.
Controleer of de antiklemvoorzieningen
van de ruiten, het schuif-/kanteldak en
het zonnescherm van het panoramadak
correct werken.
Als de auto is voorzien van een elektrische
parkeerrem, controleer dan of deze goed
werkt door de parkeerrem aan te trekken
en vervolgens vrij te zetten.
Zet het contact uit.
Verlaat de auto en controleer of de
afstandsbediening correct werkt.
Stel de tijd en de radiozenders in en
configureer de autoradio.
Na het loskoppelen van de accu kunnen
bepaalde functies - Stop-stand van het
Stop & Start-systeem, airconditioning,
navigatie - tijdelijk zijn uitgeschakeld.