Parkeerhulp achter
De achtersensoren werken alleen als de transmissie in de achteruit (R)
staat. Met het dichter naderen van het obstakel, neemt het tempo van de
akoestische waarschuwingssignalen toe. Als het obstakel minder dan 30 cm
ver is, klinkt het geluidssignaal continu. Als het systeem verder dan
30 cm vanaf de hoeken van de bumper een voorwerp herkent dat stilstaat
of van de auto af beweegt, klinkt het geluid maar 3 seconden. Zodra het
systeem een naderend voorwerp ontdekt, klinkt de waarschuwing opnieuw.

Het sensorbereik beslaat tot 1,8 m vanaf de achterbumper. Er is mogelijk
een kleiner detectiegebied rond de bumperhoeken.
Het systeem herkent bepaalde voorwerpen als de transmissie in de achteruit
(R) staat:
- wanneer de auto naar een stilstaand voorwerp toe beweegt met een
snelheid van 5 km/h of minder.
- wanneer uw auto stilstaat, maar een bewegend voorwerp de achterkant
van uw auto nadert met een snelheid van 5 km/h of minder.
- wanneer uw auto beweegt met een snelheid van minder dan 5 km/h en
een bewegend voorwerp de achterkant van uw auto nadert met een snelheid
van minder dan 5 km/h.
Het systeem geeft alleen geluidssignalen wanneer uw auto in beweging is
of wanneer uw auto stilstaat en het gedetecteerde obstakel zich op een
afstand van minder dan 30 cm van de bumper bevindt.
Indicatie van afstand tot obstakel
Het systeem biedt via het informatiedisplay een indicatie van de afstand
tot een obstakel. De afstandsaanduiding wordt weergegeven indien de
transmissie in de achteruit (R) staat.
De indicatie wordt weergegeven:
- Naarmate de afstand tot het obstakel afneemt, gaan de
aanduidingsblokken branden en richting het autopictogram bewegen.
- Als er geen obstakel wordt gedetecteerd, worden de
afstandsaanduidingsblokken in het grijs weergegeven.
LESEN SIE MEHR:
WAARSCHUWING
Om letsel te voorkomen, moet u altijd voorzichtig zijn in de
achteruit (R) en als u het sensorsysteem gebruikt.Het systeem detecteert mogelijk geen voorwerpen met oppervlakken
die reflectie absorberen. Wees altijd voorzichtig en oplettend
tijdens het rijden. Als u niet goed oplet, kunt u een botsing
krijgen.
Verkeersgeleidingssystemen, slecht weer, luchtremmen, uitwendige
motoren of ventilators kunnen de goede werking van het sensorsysteem
beïnvloeden. Dit kan leiden tot verminderde prestaties of vals
alarm.
De sensoren aan de voorzijde zijn actief als de transmissie NIET in de
parkeerstand (P) staat en als uw auto met lage snelheid rijdt.
Het sensorbereik beslaat tot 70 cm vanaf de voorbumper. Het
dekkingsgebied neemt af bij de buitenhoeken.
Vervoer nooit mensen in de bagageruimte of op een neergeklapte
rugleuning Laat iedereen rechtop zitten, met de rug tegen de
rugleuning van de stoel, de veiligheidsgordel om en de voeten op de
vloer.
De inzittenden mogen tijdens het rijden niet uit hun stoel komen of
van plaats wisselen. Een inzittende die zijn of haar veiligheidsgordel
niet draagt, kan tijdens een aanrijding of een noodstop door de auto
worden geslingerd, tegen andere inzittenden aan, of zelfs uit de auto
worden geslingerd.
Elke veiligheidsgordel is bestemd voor één persoon. Als er meerdere
personen van dezelfde veiligheidsgordel gebruik maken, kunnen ze bij
een aanrijding ernstig of dodelijk letsel oplopen.
Maak geen gebruik van accessoires die aan de veiligheidsgordels
moeten worden bevestigd. Accessoires die claimen het comfort voor de
inzittenden te verbeteren of die de gordel anders geleiden, kunnen de
beschermende werking van de veiligheidsgordel in negatieve zin
beïnvloeden en de kans op letsel bij een aanrijding vergroten.
De inzittenden moeten geen harde of scherpe voorwerpen plaatsen
tussen henzelf en de airbags. Het dragen van harde of scherpe
voorwerpen rond uw middel of het in uw mond houden van dergelijke
voorwerpen kan ernstig letsel veroorzaken als een airbag wordt
geactiveerd.
Blijf op veilige afstand van de afdekkappen van de airbags. Laat
iedereen rechtop zitten, met de rug tegen de rugleuning van de stoel,
de veiligheidsgordel om en de voeten op de vloer. Als inzittenden zich
te dicht bij een airbag bevinden, kunnen ze letsel oplopen als de
airbags worden geactiveerd.
Bevestig geen voorwerpen aan of in de buurt van de afdekkappen van de
airbags. Voorwerpen die zijn bevestigd aan of in de buurt van de
afdekkappen van de airbags vóór of de zijairbags kunnen een juiste
werking van de airbags in negatieve zin beïnvloeden.
Modificeer de voorstoelen niet. Modificatie van de voorstoelen kan de
werking van de sensoren van het aanvullend veiligheidssysteem of van
de zijairbags in negatieve zin beïnvloeden.
Plaats niets onder de voorstoelen Het plaatsen van voorwerpen onder
de voorstoelen kan de werking van de sensoren van het aanvullend
veiligheidssysteem of van de bedrading in negatieve zin beïnvloeden.
Laat nooit het heupgedeelte van uw gordel om een kind heen
lopen dat op uw schoot zit. Het kind zou ernstig letsel kunnen oplopen
in geval van een aanrijding. Baby’s en kinderen moeten op de juiste
manier in geschikte kinderzitjes of gordels op de achterstoelen worden
vervoerd.