Motorolie
Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme,
afgezette
motor.
■ Controle van motorolie
1. Plaats de auto op een horizontale ondergrond. Wacht, nadat de
motor op
bedrijfstemperatuur is gekomen en het hybridesysteem is uitgeschakeld,
minstens 5 minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter
terug te stromen.
2. Trek de peilstok uit de motor terwijl
u een doek onder het uiteinde
houdt.

3. Veeg de peilstok met een schone doek af.
4. Steek de peilstok weer volledig in de motor.
5. Trek de peilstok uit de motor en
controleer het oliepeil terwijl u
een doek onder het uiteinde
houdt.
- Laag
- Normaal
- Te hoog
De vorm van de peilstok is afhankelijk
van de uitvoering van de
auto en het motortype.

6. Veeg de peilstok af en steek deze helemaal terug in de houder.
■ Motorolie bijvullen
Als het oliepeil onder het onderste
merkteken of er net boven ligt, moet
u olie bijvullen van het type zoals
hierna is vermeld, of van hetzelfde
type als waarmee de motor eerder
werd gevuld.

Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de
benodigdheden
voor het bijvullen klaar.
Oliehoeveelheid
(minimaal → maximaal) 1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.)
Onderwerp Schone trechter
1. Verwijder de olievuldop door deze linksom te draaien.
2. Giet beetje voor beetje motorolie in de vulopening en controleer
ondertussen
het oliepeil steeds door middel van de peilstok.
3. Plaats de olievuldop door deze rechtsom te draaien.
■ Olieverbruik
Er wordt tijdens het rijden een bepaalde hoeveelheid motorolie
verbruikt. In de volgende
situaties neemt het olieverbruik mogelijk toe en moet er mogelijk tussen
de onderhoudsintervallen
motorolie worden bijgevuld.
- Als de motor nog nieuw is, bijvoorbeeld direct na aanschaf van
de auto of nadat de
motor is vervangen
- Als een lagere kwaliteit motorolie of motorolie met een
verkeerde viscositeit wordt
gebruikt
- Bij het rijden met hoge motortoerentallen, met een zwaar beladen
auto, met een aanhangwagen
of bij veelvuldig optrekken en afremmen
- Als de motor langdurig stationair draait, of bij veelvuldig
rijden in druk verkeer
■ Na het verversen van de olie
Het indicatiesysteem motorolie verversen moet worden gereset. Ga als
volgt te werk:
1. Selecteer
op het multi-informatiedisplay.
2. Druk op
of
van de bedieningstoets van het instrumentenpaneel op het stuurwiel
om "Vehicle Settings" (voertuiginstellingen) en vervolgens "Oil
Maintenance"
(onderhoud motorolie) te selecteren. (Druk op
om de instelling te bevestigen.)
3. Selecteer "Yes" (ja) en druk vervolgens op
.
4. Er wordt een melding weergegeven op het multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING ■ Afgewerkte motorolie
- Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die
huidaandoeningen zoals ontsteking
of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voorzichtig en
vermijd langdurig
en herhaaldelijk contact met de huid. Verwijder afgewerkte
motorolie door
goed met water en zeep te wassen.
- Voer afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters op
een veilige en acceptabele
manier af. Gooi afgewerkte motorolie en gebruikte
oliefilters nooit weg in de vuilnisbak,
in het riool of zomaar ergens.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur, een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige,
tankstation of een automaterialenzaak
voor meer informatie over recycling of afvoeren.
- Houd motorolie buiten het bereik van kinderen.
|
OPMERKING ■ Voorkomen van ernstige schade aan de
motor
Controleer regelmatig het oliepeil.
■ Bij het olie verversen of bijvullen
- Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto
terechtkomt.
- Vul nooit te veel olie bij, anders kan de motor
beschadigd raken.
- Controleer na het olie verversen altijd het oliepeil met
de peilstok.
- Controleer of de olievuldop goed is vastgedraaid.
|
LESEN SIE MEHR:
■ Koelvloeistofreservoir
Het koelvloeistofniveau is correct als het zich bij koude motor tussen de
streepjes
FULL en LOW bevindt.
Dop reservoir
Streepje FULL
Streepje LOW
Dit is het parkeerhulpsysteem dat u een overzicht biedt van de omgeving
wanneer u uw auto met behulp van de monitor inparkeert. Wanneer u de
schakelaar in de stand [ON] (aan) zet, wordt het systeem ingeschakeld. Druk
opnieuw op de schakelaar om het systeem uit te schakelen Voorwaarden voor
gebruik
Als het contact in de stand ON staat
Als de selectiehendel in de stand D, N of R staat
Wanneer de rijsnelheid niet hoger is dan 15 km/h
Als de rijsnelheid hoger is dan 15 km/h, wordt het SVM* systeem
uitgeschakeld. Als de rijsnelheid niet hoger is dan 15 km/h na het
uitschakelen van het SVM* systeem door een te hoge snelheid, dan wordt
het SVM* systeem niet ingeschakeld Druk op de schakelaar om het
systeem weer in te schakelen.
Wanneer de auto achteruitrijdt, treedt het SVM* systeem in
werking, ongeacht de rijsnelheid en of het systeem met de schakelaar
is in /uitgeschakeld.
Wanneer de achterklep en het bestuurders / passagiersportier
zijn geopend en de buitenspiegel is ingeklapt, wordt de WAARSCHUWING
weergegeven op het SVM* systeem.
Als het SVM * systeem niet normaal werkt, contact op met een
professionele werkplaats. Kia raadt aan om een officiële
Kia dealer/servicepartner te bezoeken.