Binnenspiegel
De positie van de binnenspiegel kan worden afgesteld zodat de
bestuurder
voldoende zicht naar achteren heeft.
Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel
De hoogte van de binnenspiegel kan worden afgestemd op uw houding achter
het stuur.
Stel de hoogte van de binnenspiegel af
door de spiegel omhoog of omlaag te
bewegen.

Antiverblindingsstand
Binnenspiegel met handmatig bediende antiverblindingsstand
Verblinding door de koplampen van achteropkomend verkeer kan worden
beperkt door de lip te verstellen.
- Normale stand
- Antiverblindingsstand

Binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt automatisch gereduceerd op basis
van de helderheid van de koplampen van achteropkomend verkeer.
De modus voor de automatische
antiverblindingsstand wijzigen
AAN/UIT
Wanneer de automatische antiverblindingsstand
is ingeschakeld,
brandt het controlelampje.
De functie wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN
wordt gezet.
Druk op de toets om de functie uit te
schakelen. (Het controlelampje gaat
ook uit.)

■ Voorkomen van een onjuiste werking van de sensoren (auto's met
binnenspiegel met
automatische antiverblindingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook niet,
omdat hierdoor de werking van de sensoren in
negatieve zin beïnvloed kan worden.

WAARSCHUWING
Verstel de spiegel niet tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken, waardoor
ernstig letsel kan ontstaan. |
LESEN SIE MEHR:
Procedure voor het verstellen
Elektrische verstelling
Door de schakelaar te bedienen kan het stuur in de volgende richtingen
versteld
worden:
Omhoog
Omlaag
Naar de bestuurder toe
Van de bestuurder af
WAARSCHUWING
Voor een optimale bescherming moeten de veiligheidsgordels tijdens het rijden altijd worden gedragen.
De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als de rugleuningen rechtop staan.
Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterstoel en de gordel op de juiste manier dragen. Laat kinderen nooit op de voorpassagiersstoel meerijden. Als een kind van 12 jaar of ouder op de voorpassagiersstoel vervoerd moet worden, moet hij of zij de veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden gezet.
Draag nooit de schoudergordel onder de arm door of achter uw rug. Het niet op de juiste manier gebruiken van de schoudergordel kan bij een aanrijding resulteren in ernstig letsel. De schoudergordel moet over het midden van uw schouder worden gedragen, over uw sleutelbeen.
Zet breekbare voorwerpen nooit vast met een veiligheidsgordel. Bij krachtig remmen of een aanrijding kunnen ze beschadigd raken door de veiligheidsgordel.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet gedraaid zitten. Als de gordel gedraaid zit, is hij minder effectief. Bij een aanrijding kan een gedraaide veiligheidsgordel zelfs snijwonden veroorzaken. Zorg er daarom voor dat de gordel niet gedraaid zit.
Let erop dat het materiaal van de gordel niet beschadigd raakt. Laat een beschadigde veiligheidsgordel vervangen.