Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje
van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening of
met het "Keyless entry and start"-
systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje
stopt met knipperen als het contact
wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
- Ontgrendel de auto met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
- Open het portier; het alarm gaat af.
- Zet het contact aan, het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
- Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden,
duidt dit op een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is gesloten,
automatisch ingeschakeld.
- Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep te
voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop
van de afstandsbediening worden gedrukt
of moet de auto ontgrendeld worden met het
"Keyless entry and start"-systeem.
LESEN SIE MEHR:
Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit
om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
een ruit op een kier blijft staan,
de auto wordt gewassen,
een wiel wordt verwisseld,
de auto wordt gesleept,
de auto op een boot wordt vervoerd.
Schakelaar ruitbediening links voor.
Schakelaar ruitbediening rechts voor.
Schakelaar ruitbediening rechts achter.
Schakelaar ruitbediening links achter.
Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter,
vergrendeling van de achterportieren
(kinderbeveiliging).
WAARSCHUWINGMensen die geen pijn op hun huid kunnen voelen als gevolg van hoge
leeftijd, chronische ziekte, diabetes, ruggengraatletsel, medicatie,
alcoholgebruik, uitputting of andere fysieke omstandigheden moeten
voorzichtig omgaan met de stoelverwarming. De stoelverwarming kan zelfs
bij lage temperatuur brandwonden veroorzaken, met name indien ze
gedurende langere tijd gebruikt wordt. Plaats niets op de stoel dat
mogelijk warmte-isolerend is, zoals een deken of een kussen. Hierdoor
kan de stoelverwarming oververhit raken. Steek geen spelden, naalden of
andere puntige voorwerpen door de stoelbekleding. Dit beschadigt het
verwarmingselement, waardoor de stoelverwarming oververhit kan raken.
Een oververhitte stoel kan ernstig persoonlijk letsel veroorzaken.
Doe het volgende niet:
Zware voorwerpen op de stoel plaatsen.
De stoelverwarming inschakelen indien water of een andere vloeistof
op de stoel is gemorst. Laat de stoel grondig drogen.
N.B.: De stoelverwarming
werkt alleen als de motor draait.
Druk op het symbool van de stoelverwarming om door de verschillende
verwarmingsinstellingen te navigeren of om deze uit te zetten. Warmere
instellingen worden aangeduid met meer indicatielampjes.